Bouw of verbouw? J.Craenen agenturen realiseert uw droomtrap.

 

TRAPPENTAAL

Elk vakgebied heeft zijn eigen jargon, en dat geldt ook voor de trappenbouw.

De zogenaamde 'trappentaal' kan wellicht wat uitleg gebruiken.

Trap: een hulpmiddel om een hoger- of lagergelegen verdieping te bereiken.
Trapgat: een opening in de vloer of het plafond waar de trap doorheen loopt.
Nederlands trapgat: specifiek voor Nederland, een rechthoekig trapgat (ongeveer 2 x 1 meter).
Steektrap: een trap die recht omhoogloopt.
Spiltrap: een trap die rond een centrale as draait.
Spil: de centrale paal waar de traptreden aan bevestigd zijn.
Wenteltrap: draait ook rond, maar zonder centrale spil.
Onder-/bovenkwarttrap: een trap met een draai (onder of boven) en een recht gedeelte.
Dubbelkwart-/dubbelslagtrap: een trap met twee draaiingen en een recht gedeelte.
Halfslagtrap: een trap met een bocht van 180 graden.
Ruimtebesparende trap: een trap ontworpen voor kleine oppervlaktes.
Molenaarstrap: een rechte, steile trap.
Bordestrap: een trap met een begin-, tussen- of eindbordes voor rust of als draaipunt.
Zwevende trap: lijkt te zweven, maar is aan één zijde niet ondersteund.
Middenboom-/visgraattrap: een trap met ondersteuning in het midden van de treden.
Buitenboomtrap: een trap met ondersteuning aan de buitenzijden.
Bomen/wangen: de zijplanken die de treden ondersteunen.
Treden: de planken waarop gelopen wordt.
Verdreven treden: treden met een driehoekige vorm.
Bloktrede: de eerste en/of tweede trede die rond de hulpspil loopt.                                                                        Hulpspil: een kleine paal voor de fixatie van een boom, treden en/of leuning.
Vertrek: de plaats waar men de trap betreedt.
Aankomst: de plaats waar men de trap verlaat bij de bovenverdieping.
Optrede: de verticale afstand van trede naar trede.
Aantrede: de horizontale diepte van een trede, exclusief de wel.
Wel: het uitstekende deel van de trede, ook bekend als de tredeneus.
Weltrede: de bovenste trede die aansluit op de aankomstvloer, ook wel het welstuk genoemd.
Tredebreedte: de bruikbare breedte van een trede.
Trapbreedte: de totale breedte van de trap inclusief balusters.
Val: het vloeroppervlak dat door de trap in beslag wordt genomen.
Stijgingshoek: de hoek van de trap, meestal ongeveer 45 graden.
Looplijn: een denkbeeldige lijn op de treden, ongeveer 30 cm van de buitenrand.
Diameter: de buitenmaat van de spiltrap.
Dichte trap: een trap waarbij de ruimte tussen de treden is opgevuld met een stootbord.
Stootbord: de verticale plank tussen de treden, ook wel tegentrede genoemd.
Open trap: een trap met open ruimtes tussen de treden.
Leuning: een handgreep aan de muur voor ondersteuning tijdens het klimmen en dalen.
Balustrade: een hekwerk langs de trap.
Baluster: een staaf in het traphek, kan zowel in verticaal als horizontaal hekwerk.
Knieregel: een horizontale of verticale buis gemonteerd tussen de balusters.
Traphek: een hekwerk op het bordes of de overloop.
Veiligheidshek: een afneembaar en te openen hek ter bescherming van kleine kinderen.
Vrije doorloophoogte: de verticale ruimte tussen een trede en het plafond.
Bouwpakkettrap: een doe-het-zelfpakket voor het maken van een trap.
Handleiding: instructies voor de montage van de trap, zowel op papier als digitaal beschikbaar.
Instructiefilmpje: soms meegeleverd op DVD en vaak beschikbaar op youtube.com.
Vlieringtrap: ook bekend als schuiftrap of vlizotrap, een opvouwbare trap die op de vliering ligt en via een luik naar beneden wordt uitgeschoven.                                                                                                                                    Bouwbesluit: Dit is een beschrijving van de eigenschappen en afmetingen die de gebruikte materialen in een nieuw gebouw moeten hebben. Voor trappen omvat dit onder andere de optrede, aantrede, tredebreedte, hoogte van de balustrade, zijdelingse belastbaarheid, enzovoort. Niet alle trappen voldoen aan deze Nederlandse regelgeving, aangezien deze voorschriften alleen in Nederland gelden.